De stamboom van schutterijen
De schutterijen in Nederlands- en Belgisch-Limburg zijn een bijzondere loot aan de stam. In hun kleurrijke uniformen presenteren zij zich ieder jaar in de optocht van het Oud-Limburgs Schuttersfeest. Het O.L.S. is dan ook een bijzonder schuttersfeest, zowel in grootte als wat betreft het aantal deelnemende schutterijen. Toch zijn de Limburgse schutterijen niet uniek. In hun gebruiken en tradities vertonen de schutterijen in het Limburgse Maasdal grote overeenkomsten met schuttersgilden elders in Nederland, in België of in andere landen waar het schutterswezen verspreid is.
Want dat de diverse schutterijen zoals ze nu bestaan, 'gemeenschappelijke voorouders' hebben, wordt duidelijk, als we de 'schutterijenstamboom' bespreken. De wortels van het schutterswezen zouden in Vlaanderen en Brabant liggen, waar in het begin van de veertiende eeuw de eerste schutterijen ontstaan zouden zijn. Op zijn beurt wortelt het schutterswezen in de gilden. De stedelijke nijverheid was opgebouwd rond de ambachtsgilden in de stad. De organisatie van de gilden en het gildenwezen in het algemeen zijn nog vele eeuwen ouder dan de schutterijen, maar als we naar de oorsprong van het huidige schutterswezen kijken, dan vinden we die zoals gezegd in het veertiende-eeuwse Vlaanderen en Brabant. Vandaar heeft het schutterswezen verspreiding gevonden over diverse steden. Hier hebben de schutterijen enkele eeuwen lang bepaalde functies vervuld.
Vanuit de steden raakt het schutterswezen verspreid over het platteland. Al in de zestiende eeuw vinden we schutterijen in de dorpen, ook in Limburg. Veel van de plattelandsschutterijen zijn tot op heden blijven bestaan. Ondanks de gemeenschappelijke herkomst heeft elke streek met z'n schutterijen een eigen ontwikkeling doorgemaakt. Dat de schutterijen heden ten dage niet alle dezelfde verschijningsvorm hebben, blijkt uit een vergelijking tussen de schutterijen zoals die vandaag de dag in diverse landstreken en landen voorkomen.
We zetten enkele verschijningsvormen op een rijtje zonder daarbij volledig te willen zijn.
Want dat de diverse schutterijen zoals ze nu bestaan, 'gemeenschappelijke voorouders' hebben, wordt duidelijk, als we de 'schutterijenstamboom' bespreken. De wortels van het schutterswezen zouden in Vlaanderen en Brabant liggen, waar in het begin van de veertiende eeuw de eerste schutterijen ontstaan zouden zijn. Op zijn beurt wortelt het schutterswezen in de gilden. De stedelijke nijverheid was opgebouwd rond de ambachtsgilden in de stad. De organisatie van de gilden en het gildenwezen in het algemeen zijn nog vele eeuwen ouder dan de schutterijen, maar als we naar de oorsprong van het huidige schutterswezen kijken, dan vinden we die zoals gezegd in het veertiende-eeuwse Vlaanderen en Brabant. Vandaar heeft het schutterswezen verspreiding gevonden over diverse steden. Hier hebben de schutterijen enkele eeuwen lang bepaalde functies vervuld.
Vanuit de steden raakt het schutterswezen verspreid over het platteland. Al in de zestiende eeuw vinden we schutterijen in de dorpen, ook in Limburg. Veel van de plattelandsschutterijen zijn tot op heden blijven bestaan. Ondanks de gemeenschappelijke herkomst heeft elke streek met z'n schutterijen een eigen ontwikkeling doorgemaakt. Dat de schutterijen heden ten dage niet alle dezelfde verschijningsvorm hebben, blijkt uit een vergelijking tussen de schutterijen zoals die vandaag de dag in diverse landstreken en landen voorkomen.
We zetten enkele verschijningsvormen op een rijtje zonder daarbij volledig te willen zijn.
Foto's genomen tijdens de jaarlijkse Gildendag van de Federatie van Vlaamse Historische Schuttersgilden op 24 september 2006 te Maaseik.
Brabantse schuttersgilde
Als we de Limburgse schutterijen vergelijken met de Brabantse schuttersgilden, dan blijkt dat de Brabanders zich doorgaans in gildenkledij vertonen. In de optochten wordt de gilde voorafgegaan door een of twee tamboers met een diepe trom. Er wordt niet gemarcheerd, de Brabanders 'schrijden voort' op het monotone ritme van de gildentrom. Dikwijls maakt een aantal vendeliers deel uit van de gilde. In Brabant wordt grote waarde gehecht aan oud koningszilver en oude geschriften.
Kempische gilden
In de Kempen komen diverse gilden voor die gekleed gaan in de blauwe boerenkiel met een rode zakdoek rond de nek en een zwarte pet. Deze gilden hechten niet zo'n grote waarde aan uiterlijk vertoon. Zij zijn er voornamelijk voor het eigen dorp en het onderling vermaak.
De 'Schützengesellschaften' in België
De zogenaamde Oostkantons, de Duitstalige streek rond Eupen, kent haar eigen Schützengesellschaften. Die gaan vaak gekleed in een zwart kostuum met een hoge hoed. Een sjerp en diverse medailles complementeren het beeld. Deze schutterijen zijn niet vergezeld van muziekkorpsen, hoogstens door één enkele tamboer per vereniging.
Duitse Schützenvereine
De Duitse schutterijen zijn weer anders. Zij dragen doorgaans het jagergroen vanwege het verbod op uniformen na de beide wereldoorlogen. Duitsland heeft enorm veel schutterijen, wel ettelijke duizenden. Bij een dergelijk aantal zijn er uiteraard onderlinge verschillen, maar in hoofdzaak draagt de Duitse schutter een groen jasje met daaronder een wit overhemd, een stropdas en een jagershoedje. De commandant draagt een sabel. De verenigingen zijn vaak niet zo omvangrijk, maar wel zeer actief met de schietwedstrijden.
Verspreiding van het schutterswezen
Het schutterswezen is verder verspreid dan in de boven vermelde streken. In Nederland zijn er bijvoorbeeld ook schuttersgilden in Zeeland en Gelderland. Internationaal gezien vinden we buiten Nederland, België en Duitsland schutterijen van Noord-Frankrijk, Oostenrijk, Noord-Italië tot in Polen. De stamboom van de schutterijen is dus enorm groot geworden en de takken van de boom zijn zeer talrijk en breed. Op vele plaatsen, maar voornamelijk in Noord-West-Europa, zijn schutterijen actief.
Sociale, religieuze en militaire functies
Zowel ten aanzien van de stedelijke als van de landelijke schutterijen geldt de theorie dat ze zijn opgericht om 'auter, heerd en troon' (Kerk, familie en vaderland) te beschermen. Inderdaad hebben de schutters her en der wacht gelopen, gevangenen bewaakt en schouder aan schouder gevochten naast andere poorters en boeren. Uit de eeuwenoude bronnen blijkt echter dat het sociale element binnen de schutterij voor haar ontstaan en zeker voor het voortbestaan van heel wat verenigingen van veel groter belang is geweest. Dit element kwam tot uiting in de broederschap, waarbij onder meer het bijwonen van missen voor overleden schutters een bindend element vormde.
Schutterijen zijn door de eeuwen heen verenigingen gebleven die ook een nadrukkelijk godsdienstig karakter hebben. Zo kozen de schutterijen een patroonheilige, van wie Sint- Sebastianus, Sint-Martinus en Sint-Antonius veel voorkomende voorbeelden zijn. Sommige schutterijen hadden een eigen (gilde-)altaar in de kerk dat was toegewijd aan de patroonheilige van de vereniging. Elke patroonheilige heeft een dag op de kerkelijke kalender waarop hij speciaal vereerd wordt, de patroonsdag. Een schutterij met Sint-Sebastiaan als patroonheilige houdt bijvoorbeeld op of rond 20 januari haar patroonsfeest, want dat is de dag ter ere van de Heilige Sebastianus. Dit was de gelegenheid bij uitstek om ter kerke te trekken en in de eucharistie de overleden medebroeders te herdenken. |
De koningin van schutterij Sint-Hubertus Manestraat, Rina Leenders-Akkermans, bij het verlaten van de kapel ter ere van de Heilige Hubertus waar zij haar boeket heeft achtergelaten op 3 november 2007, de feestdag van hun patroonheilige
|
Er waren diverse bijeenkomsten waarbij de schutters gezamenlijk de maaltijd gebruikten en/of bier dronken. Hieruit spreekt het sociale karakter van de schutterij. Dikwijls werd er gezamenlijk gegeten en gedronken, bijvoorbeeld ter gelegenheid van het patroonsfeest van de schutterij. Zo dicht hangen de sociale en religieuze activiteiten aan elkaar.
Een beeltenis van de Heilige Hubertus
|
Een foto van de catacombe San Sebastiano in Rome
(foto van Rob Smeets tijdens de schuttersreis naar Rome, november 2016) |
Wanneer de processie uittrok, dan was de schutterij aanwezig om die te begeleiden. Dit staat nagenoeg in alle reglementen van de schutterijen uit die tijd en het was een uiterst belangrijke en eervolle taak voor de schutters. Want in de processie, de rondgang door het dorp of de stad met het Allerheiligste, toonde de katholieke gemeenschap waarin zij geloofde. Het was een bijzonder voorrecht om in deze processie een rol te mogen spelen.
Een zowel sociaal als kerkelijk belangrijke activiteit van de schutterij is het begraven van een overleden medebroeder. Bij sommige schutterijen werden lijsten bijgehouden met daarop alle leden die gestorven waren. Kennelijk vonden de leden het belangrijk dat ze na hun overlijden herdacht zouden worden in de ‘memoria’ van de schutterij en ook vonden zij gemoedsrust in de wetenschap dat de schutterij hen na hun overlijden ten grave zou dragen.
Een zowel sociaal als kerkelijk belangrijke activiteit van de schutterij is het begraven van een overleden medebroeder. Bij sommige schutterijen werden lijsten bijgehouden met daarop alle leden die gestorven waren. Kennelijk vonden de leden het belangrijk dat ze na hun overlijden herdacht zouden worden in de ‘memoria’ van de schutterij en ook vonden zij gemoedsrust in de wetenschap dat de schutterij hen na hun overlijden ten grave zou dragen.
De lijkkist werd door zijn schutbroeders tot voor het altaar gebracht. Het trommelkorps bracht een muzikale hulde waarna de voorzitter een mooie brief voorlas.
Na de kerkelijke dienst begaf men zich naar het kerkhof. Een trommelaar liep 3x al trommelend rond het stoffelijk overschot terwijl de overigen een laatste groet brachten. Hierna lieten de schutters de kist in het graf zakken. Als afscheid strooiden men nog een palmtakje in het graf.
Na de kerkelijke dienst begaf men zich naar het kerkhof. Een trommelaar liep 3x al trommelend rond het stoffelijk overschot terwijl de overigen een laatste groet brachten. Hierna lieten de schutters de kist in het graf zakken. Als afscheid strooiden men nog een palmtakje in het graf.
In weinig reglementen is er sprake van, maar de plattelandsschutterijen hebben zich ook wel bezig gehouden met het opsporen en arresteren van misdadigers. En ze waren vaak present bij het uitvoeren van een justitieel vonnis, zoals het ophangen van een veroordeelde. Aldus stonden de schutters de schout terzijde, wanneer die extra mankracht nodig had.
Dikwijls kreeg de stedelijke schutterij bepaalde voorrechten van de overheid. Zij had bijvoorbeeld het alleenrecht om bepaalde zaken te verkopen of te verpachten en de opbrengsten daarvan te houden. Dit waren de privileges van de gilde, die van stad tot stad verschilden. In de steden waren er schietwedstrijden, bijvoorbeeld voor het koningsschap. Ook werd geregeld geoefend met de boog of het geweer, zodat de schutters de vaardigheid kregen om goed te schieten. Veel schutterijen in de steden hadden in de Middeleeuwen namelijk een taak, wanneer hun stad oorlog voerde. Als de stad belegerd werd, moesten de stedelijke schutterijen meehelpen bij de verdediging of op last van de landsheer de belegeraars buiten de wallen bevechten.
Bij diverse schutterijen moesten de leden zelf de eed van trouw aan de landsheer afleggen om deze in geval van nood te steunen. Soms waren onrustige tijden met de dreiging van onlusten een reden om de schutters - ten stadhuize - te ontbieden en hen opnieuw trouw te laten zweren. In latere tijden voorzagen de landsheren zich van een staand leger, aangevuld met huurlingen. De schutterij verliest dan haar rol in de stadsverdediging en ontplooit sindsdien - als ze kans ziet om zich te handhaven - voornamelijk sociale bezigheden.
Dikwijls kreeg de stedelijke schutterij bepaalde voorrechten van de overheid. Zij had bijvoorbeeld het alleenrecht om bepaalde zaken te verkopen of te verpachten en de opbrengsten daarvan te houden. Dit waren de privileges van de gilde, die van stad tot stad verschilden. In de steden waren er schietwedstrijden, bijvoorbeeld voor het koningsschap. Ook werd geregeld geoefend met de boog of het geweer, zodat de schutters de vaardigheid kregen om goed te schieten. Veel schutterijen in de steden hadden in de Middeleeuwen namelijk een taak, wanneer hun stad oorlog voerde. Als de stad belegerd werd, moesten de stedelijke schutterijen meehelpen bij de verdediging of op last van de landsheer de belegeraars buiten de wallen bevechten.
Bij diverse schutterijen moesten de leden zelf de eed van trouw aan de landsheer afleggen om deze in geval van nood te steunen. Soms waren onrustige tijden met de dreiging van onlusten een reden om de schutters - ten stadhuize - te ontbieden en hen opnieuw trouw te laten zweren. In latere tijden voorzagen de landsheren zich van een staand leger, aangevuld met huurlingen. De schutterij verliest dan haar rol in de stadsverdediging en ontplooit sindsdien - als ze kans ziet om zich te handhaven - voornamelijk sociale bezigheden.
Ontstaan
De schutterijen zijn dus ontstaan in de steden. Zoals in de stamboom al werd aangehaald, vinden we de eerste schutterijen in de veertiende eeuw in de steden van Vlaanderen en Brabant. Van daaruit is het schutterswezen verspreid over andere steden. Volgens een andere opvatting waren er al stedelijke schutterijen in de dertiende eeuw. Hoe dit ook zij, de oudste schutterijen in de Limburgse contreien zijn gedocumenteerd in Tongeren en Maastricht in het laatste kwart van de veertiende eeuw.
De meeste steden hebben meer dan één schutterij gekend. Dikwijls was er sprake van een handboogschutterij en een voetboog- of kruisboogschutterij. De handboog wordt door de schutter zelf met de armen opgespannen. Bij de kruis- of voetboog wordt met een hulpmiddel spanning op de boog gebracht. Dit maakt dat de kracht en de precisie van de kruis- of voetboog veel groter is dan bij de handboog. Pijl en boog waren bij uitstek een wapen voor een strijder die niet te paard zat. De Guldensporenslag van 1302 in Vlaanderen had bewezen dat een sterk grondleger, gewapend met bijl, boog en pieken het kon winnen van een leger te paard. Naarmate de wapentechniek zich ontwikkelde, kwamen er ook in de steden geweerschutterijen, de zogenaamde haakbuksschutters of bussenschutten. De meeste ontstonden in het begin van de zestiende eeuw.
De meeste steden hebben meer dan één schutterij gekend. Dikwijls was er sprake van een handboogschutterij en een voetboog- of kruisboogschutterij. De handboog wordt door de schutter zelf met de armen opgespannen. Bij de kruis- of voetboog wordt met een hulpmiddel spanning op de boog gebracht. Dit maakt dat de kracht en de precisie van de kruis- of voetboog veel groter is dan bij de handboog. Pijl en boog waren bij uitstek een wapen voor een strijder die niet te paard zat. De Guldensporenslag van 1302 in Vlaanderen had bewezen dat een sterk grondleger, gewapend met bijl, boog en pieken het kon winnen van een leger te paard. Naarmate de wapentechniek zich ontwikkelde, kwamen er ook in de steden geweerschutterijen, de zogenaamde haakbuksschutters of bussenschutten. De meeste ontstonden in het begin van de zestiende eeuw.
Vanuit de steden sloeg de vonk van het schutterswezen over naar het platteland. In het begin van de zestiende eeuw kwamen er daar op enkele plaatsen al schutterijen voor. In de loop van de zestiende eeuw groeide het aantal plattelandsschutterijen. In het begin van de zeventiende en ook in de volgende eeuw bleef het gestaag toenemen.
Er wordt gesproken over de schutterijen op het Limburgse platteland. Maar we moeten ons toch realiseren dat noch Limburg, noch de daar voorkomende schutterijen een eenheid vormden. Wat Limburg betreft: de provincie bestond nog niet in haar huidige vorm. Verschillende heren maakten de dienst uit in gebieden die nu de provincie vormen. Zo maakte een stukje deel uit van de Republiek der Nederlanden; daarnaast heerste de Spaanse koning over bepaalde streken; nog ergens anders had de hertog van Gulik, de vorstin-abdis van Thorn of de prins-bisschop van Luik de zeggenschap. Andere gebieden daarentegen waren zelfstandig onder een lokale heer. Het huidige Limburg was in de 16e, 17e en 18e eeuw een zogenaamde staatkundige lappendeken. Omdat zoveel verschillende heren de dienst uitmaakten, is er ook geen sprake van een eenheid in de schutterijen die in de diverse streken actief waren.
De Franse tijd en de opbloei daarna
De inval van de Fransen in 1794 legde voor een tijd het kerkelijk en cultureel leven stil. Formeel werden de bezittingen van kerken en abdijen en ook die van broederschappen en schutterijen aangeslagen. In de praktijk wist men een groot deel van die bezittingen uit de handen van de Franse bezetters te houden, zodat na een aantal jaren van inactiviteit de draad weer kon worden opgenomen.
Bovendien moeten we een onderscheid maken binnen de Franse tijd. Toen Napoleon de dienst uitmaakte en hij in 1801 het Concordaat met de paus had gesloten, werden her en der schutterijen weer actief. Dat blijkt uit de zilveren koningsplaten bij veel verenigingen vanaf 1803.
Diverse schutterijen kwamen tijdens het Franse bewind al tot bloei, andere grepen hun kans, toen in 1814 het Koninkrijk Nederland ontstond. Er zijn echter ook schutterijen die na de opheffing bij de inval van de Fransen een langere rustperiode tegemoet gaan. In de eerste helft van de negentiende eeuw wijken de activiteiten van de schutterijen weinig af van die uit vroegere tijden. Zo werd de koningsvogel geschoten, de processie begeleid, overledenen gildenbroeders begraven en herdacht, zelfs een patroonsfeest gevierd en ook konden er gezamenlijke maaltijden gehouden worden of broederlijk iets gedronken.
Heropleving van het schutterswezen na 1870
We hebben de ontwikkeling van de schutterijen op het platteland gevolgd tot het midden van de negentiende eeuw. Na die tijd vinden er ingrijpende wijzigingen plaats, die het schutterswezen een ongekende bloei geven. Nieuwe elementen worden eraan toegevoegd, oude karakteristieken krijgen een nieuw elan.
De opvallende veranderingen kwamen er in de tweede helft van de negentiende eeuw. Op diverse plaatsen werd buiten de gebruikelijke bezigheden het prijsvogelschieten georganiseerd. Wie deze vogel afschoot, werd niet de nieuwe koning van de schutterij. Nee, de winnaar kreeg als prijs een gebruiksvoorwerp of geld. Was het bij de schutterijen tot die tijd gebruikelijk om met achterladers of andere militaire geweren te schieten, dan werd rond 1870 als nieuw wapen de zware buks geïntroduceerd. Die werd niet in de optocht meegedragen, zoals dat met de overige schutterijgeweren wel gebeurde. De zware buks is een geweer met een grotere kogel, dat speciaal voor de schietwedstrijden werd aangeschaft. De kogels voor dit geweer worden door de schutters zelf gegoten en ook worden er hulzen gebruikt die speciaal voor deze zware buks gemaakt zijn.
Ten gevolge van een aantal factoren is er een enorme opleving van het hele schutterswezen. In het laatste kwart van de negentiende en het eerste kwart van de twintigste eeuw worden zeer veel schutterijen nieuw opgericht of wordt oude, niet meer actieve schutterijen nieuw leven ingeblazen.
Er wordt gesproken over de schutterijen op het Limburgse platteland. Maar we moeten ons toch realiseren dat noch Limburg, noch de daar voorkomende schutterijen een eenheid vormden. Wat Limburg betreft: de provincie bestond nog niet in haar huidige vorm. Verschillende heren maakten de dienst uit in gebieden die nu de provincie vormen. Zo maakte een stukje deel uit van de Republiek der Nederlanden; daarnaast heerste de Spaanse koning over bepaalde streken; nog ergens anders had de hertog van Gulik, de vorstin-abdis van Thorn of de prins-bisschop van Luik de zeggenschap. Andere gebieden daarentegen waren zelfstandig onder een lokale heer. Het huidige Limburg was in de 16e, 17e en 18e eeuw een zogenaamde staatkundige lappendeken. Omdat zoveel verschillende heren de dienst uitmaakten, is er ook geen sprake van een eenheid in de schutterijen die in de diverse streken actief waren.
De Franse tijd en de opbloei daarna
De inval van de Fransen in 1794 legde voor een tijd het kerkelijk en cultureel leven stil. Formeel werden de bezittingen van kerken en abdijen en ook die van broederschappen en schutterijen aangeslagen. In de praktijk wist men een groot deel van die bezittingen uit de handen van de Franse bezetters te houden, zodat na een aantal jaren van inactiviteit de draad weer kon worden opgenomen.
Bovendien moeten we een onderscheid maken binnen de Franse tijd. Toen Napoleon de dienst uitmaakte en hij in 1801 het Concordaat met de paus had gesloten, werden her en der schutterijen weer actief. Dat blijkt uit de zilveren koningsplaten bij veel verenigingen vanaf 1803.
Diverse schutterijen kwamen tijdens het Franse bewind al tot bloei, andere grepen hun kans, toen in 1814 het Koninkrijk Nederland ontstond. Er zijn echter ook schutterijen die na de opheffing bij de inval van de Fransen een langere rustperiode tegemoet gaan. In de eerste helft van de negentiende eeuw wijken de activiteiten van de schutterijen weinig af van die uit vroegere tijden. Zo werd de koningsvogel geschoten, de processie begeleid, overledenen gildenbroeders begraven en herdacht, zelfs een patroonsfeest gevierd en ook konden er gezamenlijke maaltijden gehouden worden of broederlijk iets gedronken.
Heropleving van het schutterswezen na 1870
We hebben de ontwikkeling van de schutterijen op het platteland gevolgd tot het midden van de negentiende eeuw. Na die tijd vinden er ingrijpende wijzigingen plaats, die het schutterswezen een ongekende bloei geven. Nieuwe elementen worden eraan toegevoegd, oude karakteristieken krijgen een nieuw elan.
De opvallende veranderingen kwamen er in de tweede helft van de negentiende eeuw. Op diverse plaatsen werd buiten de gebruikelijke bezigheden het prijsvogelschieten georganiseerd. Wie deze vogel afschoot, werd niet de nieuwe koning van de schutterij. Nee, de winnaar kreeg als prijs een gebruiksvoorwerp of geld. Was het bij de schutterijen tot die tijd gebruikelijk om met achterladers of andere militaire geweren te schieten, dan werd rond 1870 als nieuw wapen de zware buks geïntroduceerd. Die werd niet in de optocht meegedragen, zoals dat met de overige schutterijgeweren wel gebeurde. De zware buks is een geweer met een grotere kogel, dat speciaal voor de schietwedstrijden werd aangeschaft. De kogels voor dit geweer worden door de schutters zelf gegoten en ook worden er hulzen gebruikt die speciaal voor deze zware buks gemaakt zijn.
Ten gevolge van een aantal factoren is er een enorme opleving van het hele schutterswezen. In het laatste kwart van de negentiende en het eerste kwart van de twintigste eeuw worden zeer veel schutterijen nieuw opgericht of wordt oude, niet meer actieve schutterijen nieuw leven ingeblazen.
De eerste schuttersfeesten
De schuttersfeesten die georganiseerd werden, waren zogenaamde Grote Internationale Schuttersfeesten. Internationaal, omdat ook de schutterijen uit Nederland en uit de grensstreken van Duitsland werden uitgenodigd om deel te nemen. Het zogenaamde 'Maasoverschrijdende Schuttersfeest' bood schutterijen van beide kanten van de Maas de gelegenheid om zich met elkaar te meten. Als oudste feest in die reeks staat dat van Sittard in 1857 bekend. Elke schutterij was vrij om een feest te organiseren. Zo een schuttersfeest was een belangrijke bron van inkomsten voor de schutterij. Een jubileum was vaak aanleiding voor een organisatie.
Naarmate de grote internationale schuttersfeesten aan populariteit wonnen, werden ze steeds vaker georganiseerd. Om de wildgroei ervan aan banden te leggen en ervoor te zorgen dat de feesten goed georganiseerd werden, werden de eerste schuttersbonden opgericht. De schutterijen die zich bij een bond aansloten, verplichtten zich ertoe om elkaars schuttersfeesten te bezoeken. Volgens een beurtrol mochten alle bij de bond aangesloten verenigingen een schuttersfeest organiseren. De oudste bekendste schuttersbond werd in 1888 in Maasbracht opgericht. In 1896 werd de schuttersbond Eendracht Maakt Macht opgericht voor de schutterijen in de streek rond Weert. Dit is de oudste van de huidige schuttersbonden.
De Belgisch-Limburgse situatie
In Belgisch-Limburg zijn de schutterijen geconcentreerd in het noord-oosten van de provincie, langs de Maas en in de buurt van de Nederlands grens. Ook in de andere streken van Belgisch-Limburg zijn schutterijen actief geweest, met name in de zeventiende en achttiende eeuw, maar die zijn niet allemaal blijven voortbestaan. Bij de Belgische schutterijen in het noord-oosten die rond 1900 actief waren, zou nog tot na de Tweede Wereldoorlog duren, voor ze het zondagse pak verwisselden voor een uniform. Ook hier had het schieten alle aandacht. Met de bonden wilde het echter niet zo vlotten, die kwamen pas na de oorlog definitief van de grond. Dan eerst verenigden die schutterijen zich ook in schuttersbonden. Ondanks het beperkte ledenaantal en de eerder zeldzame activiteiten wisten de Belgische schutterijen zich toch door de moeilijke jaren te slepen.
De schutters in Noord-Limburg (Nederland)
Er is een verschil tussen de schutterijen uit het noorden van Limburg en die het zuiden. In het noorden van Nederlands-Limburg lopen de schutters ettelijke decennia langer in het zondagse pak met sjerp om en pet op. Het duurt vaak tot na de Tweede Wereldoorlog, eer deze schutterijen zich volledig uniformeren. Daarentegen blijken de schuttersbonden in het noorden eerder van de grond te komen, namelijk al rond de eeuwwisseling. In het noorden richtten de schutters zich voornamelijk op het schieten en wellicht heeft dat juist dit de vorming van schuttersbonden in de hand heeft gewerkt. De bond diende daar met name om de schietwedstrijden te regelen, iets waarin zij nog steeds heel sterk zijn.
De Zuid-Limburgse Schutterijen (Nederland)
In het zuiden van Nederlands-Limburg daarentegen zijn de meeste schutterijen rond de eeuwwisseling al volledig in uniform. Deze verenigingen zweren echter langer bij het systeem van de vrije schuttersfeesten, waarbij de organisator alle schutterijen uit de omtrek uitnodigde. Hierin kwam pas verandering, toen er na 1900 veel andersoortig vermaak in de dorpen kwam. Naast de schutterij en het zangkoor ontstond er een harmonie of fanfare, een voetbalvereniging, een club voor wielrenners, een handboogvereniging en een duivenclub. Elke vereniging streefde ernaar om zoveel mogelijk leden te hebben, zodat in veel dorpen de oude schutterijen op de tweede plaats kwamen. Een andere complicatie was de crisistijd tussen de beide wereldoorlogen, toen de mensen niet veel geld te besteden hadden en de verenigingen met moeite in stand gehouden konden worden. Het vrije schuttersfeest leverde geen grote winsten meer op. Daarom werd de schuttersbond opgericht om elkaar als schutterijen te kunnen helpen: elkaars bondsfeesten bezoeken en samen de moeilijke tijd doorkomen, dat was de drijfveer voor de schuttersbonden.
Naarmate de grote internationale schuttersfeesten aan populariteit wonnen, werden ze steeds vaker georganiseerd. Om de wildgroei ervan aan banden te leggen en ervoor te zorgen dat de feesten goed georganiseerd werden, werden de eerste schuttersbonden opgericht. De schutterijen die zich bij een bond aansloten, verplichtten zich ertoe om elkaars schuttersfeesten te bezoeken. Volgens een beurtrol mochten alle bij de bond aangesloten verenigingen een schuttersfeest organiseren. De oudste bekendste schuttersbond werd in 1888 in Maasbracht opgericht. In 1896 werd de schuttersbond Eendracht Maakt Macht opgericht voor de schutterijen in de streek rond Weert. Dit is de oudste van de huidige schuttersbonden.
De Belgisch-Limburgse situatie
In Belgisch-Limburg zijn de schutterijen geconcentreerd in het noord-oosten van de provincie, langs de Maas en in de buurt van de Nederlands grens. Ook in de andere streken van Belgisch-Limburg zijn schutterijen actief geweest, met name in de zeventiende en achttiende eeuw, maar die zijn niet allemaal blijven voortbestaan. Bij de Belgische schutterijen in het noord-oosten die rond 1900 actief waren, zou nog tot na de Tweede Wereldoorlog duren, voor ze het zondagse pak verwisselden voor een uniform. Ook hier had het schieten alle aandacht. Met de bonden wilde het echter niet zo vlotten, die kwamen pas na de oorlog definitief van de grond. Dan eerst verenigden die schutterijen zich ook in schuttersbonden. Ondanks het beperkte ledenaantal en de eerder zeldzame activiteiten wisten de Belgische schutterijen zich toch door de moeilijke jaren te slepen.
De schutters in Noord-Limburg (Nederland)
Er is een verschil tussen de schutterijen uit het noorden van Limburg en die het zuiden. In het noorden van Nederlands-Limburg lopen de schutters ettelijke decennia langer in het zondagse pak met sjerp om en pet op. Het duurt vaak tot na de Tweede Wereldoorlog, eer deze schutterijen zich volledig uniformeren. Daarentegen blijken de schuttersbonden in het noorden eerder van de grond te komen, namelijk al rond de eeuwwisseling. In het noorden richtten de schutters zich voornamelijk op het schieten en wellicht heeft dat juist dit de vorming van schuttersbonden in de hand heeft gewerkt. De bond diende daar met name om de schietwedstrijden te regelen, iets waarin zij nog steeds heel sterk zijn.
De Zuid-Limburgse Schutterijen (Nederland)
In het zuiden van Nederlands-Limburg daarentegen zijn de meeste schutterijen rond de eeuwwisseling al volledig in uniform. Deze verenigingen zweren echter langer bij het systeem van de vrije schuttersfeesten, waarbij de organisator alle schutterijen uit de omtrek uitnodigde. Hierin kwam pas verandering, toen er na 1900 veel andersoortig vermaak in de dorpen kwam. Naast de schutterij en het zangkoor ontstond er een harmonie of fanfare, een voetbalvereniging, een club voor wielrenners, een handboogvereniging en een duivenclub. Elke vereniging streefde ernaar om zoveel mogelijk leden te hebben, zodat in veel dorpen de oude schutterijen op de tweede plaats kwamen. Een andere complicatie was de crisistijd tussen de beide wereldoorlogen, toen de mensen niet veel geld te besteden hadden en de verenigingen met moeite in stand gehouden konden worden. Het vrije schuttersfeest leverde geen grote winsten meer op. Daarom werd de schuttersbond opgericht om elkaar als schutterijen te kunnen helpen: elkaars bondsfeesten bezoeken en samen de moeilijke tijd doorkomen, dat was de drijfveer voor de schuttersbonden.
Bronnen
Onze kennis van de schutterijen in de zestiende tot en met de achttiende eeuw is gebaseerd op een aantal bronnen. Een belangrijk overblijfsel is het koningszilver, de trots van elke vereniging. Zoals gezegd, was het gebruikelijk dat elke schutter die de koningsvogel afschoot, een zilveren schild gaf met daarop het jaar van zijn koningsschap en zijn naam. Diverse schutterijen beschikken hierdoor over een schat aan oude schilden uit de zestiende en zeventiende eeuw. Bij het koningszilver hoort ook een zilveren koningsvogel, niet zelden een bijzonder stukje edelsmeedwerk. Niet zelden gaan de koningsschilden terug tot een ver verleden. Daaruit blijkt al hoe oud het koningsvogelschieten is. Het is een traditie die tot op heden in stand wordt gehouden. Sterker nog: deze traditie leeft en is typisch voor de schutterijen.
Andere bronnen zijn oude stukken, zoals een reglement van de schutterij. Vaak gaf de heer van het dorp aan de vereniging een reglement, waarin bepaald werd wat de rechten en plichten waren van de schutterij en van de afzonderlijke leden. Dankzij de reglementen kunnen we veel activiteiten en gebruiken van de schutterij achterhalen. Niet zelden had de schutterij de beschikking over land, dat zij verpachtte. Met de opbrengsten konden de onkosten van de vereniging betaald worden. Ook zijn er nog wel rekeningen voorhanden, waarin de pachtopbrengsten genoteerd werden of de aanschaf van bepaalde attributen. Soms zijn er ook nog stukken van de schepenbank, waaruit blijkt dat de schutterijen een juridische strijd hebben uitgevochten of een bepaalde rol hebben gespeeld in dienst van schout en schepenen.